A.J.N. Boosten. Architect en exponent van de Limburgse volksaard |
|
Geschreven door S. van Daal
|
woensdag, 16 april 2008 18:47 |
A.J.N. Boosten. Architect en exponent van de Limburgse volksaard InleidingVeel aandacht voor de Maastrichtse architect Alphons Boosten (1893-1951) is er landelijk nog niet geweest. Op zich niet verwonderlijk als men zijn werk in een geografisch kader beschouwt: de meeste van zijn bouwwerken zijn gerealiseerd in de provincie Limburg, en slechts een enkele maal werkte hij daarbuiten. Dat neemt niet weg dat deze architect in de twintigste eeuwse architectuurgeschiedenis en vooral ook in het Limburgse landschap een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld. Zijn werk vertoont een direct herkenbare eigenheid die zowel geroemd als verguisd is en wordt. In dit artikel zal worden belicht welke rol de architectuur van Boosten had in zijn tijd, ten opzichte van zijn tijdgenoten, en hoe zijn werk in diverse kringen werd ontvangen. Zijn opvallendste en meest herkenbare werken zijn de kerkgebouwen. Boosten had veel religieuze opdrachtgevers. Diverse kerken, kloosters en parochiescholen heeft hij op zijn naam staan. De kerken zullen dan ook in dit essay de voornaamste rol spelen. Aan de hand van twee daadwerkelijk uitgevoerde ontwerpen wordt gekeken hoe de Bisschoppelijke Bouwcommissie over de ontwerpen van Boosten oordeelde.
Het archief Boosten Sinds 2000 heeft het Stadsarchief (tegenwoordig Rijckheyt) te Heerlen het archief Boosten in bewaring. Dit archief omvat tekeningen, foto's, correspondentie, boeken, tijdschriften en schriften met collegedictaten van bekende architecten en docenten van deze Maastrichtse architect en zijn zoon Theo Boosten, eveneens architect, die het bureau van zijn vader voortzette. Eigenaar van de archivalia was architectenbureau Boosten/Ratz/Ritzen te Maastricht, in de persoon van architect W. Ratz.
Tijdens de archivering is besloten om de archieven van vader en zoon Boosten te scheiden, omdat de verschillen tussen de manier van archiveren te groot waren. Alphons sorteerde zijn materiaal op typologie, terwijl Theo de besteknummers aanhield. Alphons gebruikte grote mappen waarin hij de tekeningen en foto's van scholen, kerken, fabrieken, kloosters en woonhuizen bij elkaar bewaarde. Boosten overleed plotseling tijdens een operatie in 1951, waardoor delen van zijn archief niet helemaal gestructureerd waren. Bij de archivering in het Stadsarchief werd zoveel mogelijk Boostens eigen structuur aangehouden, omdat de manier van rangschikken iets zegt over zijn manier van denken. Wel werden gesplitst zijn vroege werk, de 4 jarige samenwerking met Ritzen en de niet gedateerde of gesigneerde tekeningen In het archief bevinden zich klad- en netschriften, waaruit informatie is op te maken over zijn opleiding (1918-1919). Het archief van zijn opleiding bevindt zich in het Nai, en kan naast deze schriften gelegd worden voor een totaalbeeld. Van de maquettes, die werden gemaakt in gipsafgietsels bleef niets bewaard, maar mogelijk hebben de parochies nog een exemplaar in hun bezit. De modellen werden waarschijnlijk gemaakt in schaal 1:200 door beeldhouwer Gerard Hack uit Maastricht (Karpoenstraat). Foto's van de maquettes maakte Boosten naar alle waarschijnlijkheid zelf, en daarvan zijn er zowel in het archief als in een aantal parochies, vaak in de vorm van een ansichtkaart, diverse aanwezig. Alphons Boosten biografisch Alphonse Jean Nicolas Boosten werd geboren op 20 januari 1893 in Maastricht, als zoon van boekdrukker Joannes Hubertus Boosten en Maria Catharina Steven. Vanouds bezat de familie een boerenbedrijf in Berg en Terblijt, maar na een ongeluk op jeugdige leeftijd kon Joannes het bedrijf niet voortzetten. Hij leerde het drukkersvak en associeerde zich met typograaf Alexander Stols. Drukkerij Boosten-Stols zou in de drukkerswereld een begrip worden. Na enkele jaren opgeleid te zijn aan de HBS, ging Alphons bij een meubelmaker werken. Daarnaast volgde hij een cursus bouwkundig tekenen aan het Stadstekeninstituut te Maastricht. Willem Sprenger, een degelijk (restauratie)architect, was daar zijn docent. Van 1912 tot 1917 vervulde Boosten zijn militaire dienstplicht en studeerde hij bouwkunde aan de School voor Voortgezet en Hoger Bouwkunstonderwijs te Amsterdam. Tijdens deze periode assisteerde hij ook kort op het Amsterdamse bureau van Jos. Cuypers, de zoon van P.J.H. Cuypers, en civiel ingenieur. Bij hem heeft Boosten getuige enige schriften met collegedictaten, teruggevonden in het archief dat Boosten heeft nagelaten, colleges gevolgd. In 1920 vestigde Alphons Boosten zich als architect in Maastricht. Van 1919 tot 1924 was hij geassocieerd met de jonge Heerlense architect Jos Ritzen.Ritzen werkte in Heerlen en Boosten in Maastricht. Zij zaten dus fysiek apart. Ritzen deed het technische werk, en Boosten was verantwoordelijk voor de ontwerpen. Na afloop van de samenwerking ging Boosten verder als zelfstandig werkend architect. Ritzen verhuisde naar Antwerpen. Niets wijst er op dat Ritzen en Boosten met ruzie of onenigheid uit elkaar zijn gegaan. Mogelijk dat een tekort aan opdrachten een oorzaak geweest kan zijn. Ondertussen was Alphons in 1919 ook al getrouwd met Anna Katharina Gibbels. Zij kregen twee kinderen, Josette en Theo, die later het architectenbureau zou overnemen. Alphons' meest vruchtbare periode was tussen 1930 en 1940, zeker 1930 was een topjaar wat betreft opdrachten en bouwactiviteiten. Tijdens deze jaren was hij was hij politiek actief in de gemeenteraad van Maastricht namens de R.-K. Staatspartij. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd hij ten onrechte beschuldigd van lidmaatschap van de NSB, een aantijging die hem ongetwijfeld diep heeft gegriefd.In 1948 stichtte Boosten samen met Leo Linssen van de Bisschoppelijke Bouwcommissie de Jan van Eyck-academie te Maastricht. Ook was hij bestuurslid van het Sint-Bernulphusgilde. Vanaf 1947 tot zijn vroegtijdige dood in 1951 was hij lid van de Werkgemeenschap van Architecten voor het bisdom Roermond, adviesorgaan van de bouwcommissie. Omdat hij zich als architect niet in dienst wilde stellen van de Kultuurkamer, stond hij tijdens de bezetting geregistreerd als fruitteler. In het archief zijn nog tekeningen te vinden van de boomgaard van Boosten in Meerssen en boeken over het telen van fruit. Hieruit haalde hij zijn inkomsten. Ook na de Tweede Wereldoorlog was er veel werk voor Boosten. Met name Noord- en Midden-Limburg hadden oorlogsschade opgelopen en veel kerken waren beschadigd of verwoest. De Maastrichtse architect restaureerde historische kerkgebouwen zoals de Kathedraal van Sint Christoffel in Roermond en de Basiliek te Sint-Odiliënberg. Daarnaast kwamen vele nieuwbouwprojecten tot stand, waarvan de St. Lambertuskerk te Horst aan de Maas de monumentaalste is. 2 januari 1951 overleed Alphons Boosten, in de leeftijd van 57 jaar, tijdens een zware operatie, aan de gevolgen van een longembolie. Hij werd begraven op het kerkhof aan de Tongerseweg te Maastricht. Diverse ontwerpen lagen nog klaar om te worden uitgevoerd. Dit nam Boostens naaste werkgever J. Witteveen voor zijn rekening, en later ook zoon Theo Boosten. Boostens opvattingen over architectuur en kunst Radicale modernisering Tijdens het interbellum zijn in Nederland globaal drie stromingen te onderscheiden die hun oorsprong vonden in het afwijzen van het negentiende-eeuws historisme. Dit waren het expressionisme van de Amsterdamse School, het functionalisme van het Nieuwe Bouwen en de eeuwige waarden van de Delftse School en andere traditionalisten.Boosten wilde, net als tijdgenoten uit de regio Limburg als Jos Wielders 91883-1949) en Frits Peutz,(1896-1975) nadrukkelijk breken met de in katholieke kringen na lange tijd nog altijd gebezigde neogotiek en het eclecticisme. Peutz was een veelzijdig architect die werkte in zeer uiteenlopende stijlen. Zo kon het gebeuren dat er in 1931 naar zijn ontwerp de neogoticerende H.H. Monulphus en Gondulphuskerk verrees in Berg en Terblijt, terwijl daarnaast ook vroeg-christelijke basilieken en functionalistische bouwwerken van zijn hand verrijzen Dit alles in moderne materialen. Wielders daarentegen wordt met Boosten als de meest progressieve Limburgse kerkbouwer beschouwd.. Deze Sittardse architect wilde zich met Berlage en de Amsterdamse School tegen de neostijlen verzetten. Aan het eind van de jaren 1920 verschenen invloeden van W. Dudok, W. Maas en de Nieuwe Zakelijkheid in zijn werk. Hiervan is de Heilig Hartkerk in Sittard-Overhoven, met haar ‘Dudoktoren’ een goed voorbeeld. Zijn tijdelijk medewerker, Jan Stuyt, die ook mee ontwierp aan de Bossche St. Jacob, ging zich ook bezighouden met koepels, en wel in ’s-Hertogenbosch, St.-Catharinakerk, en de Cenakelkerk in H.Landstichting (1913). Deze laatste doet zeer modern aan. Later worden zijn kerken toch weer wat traditioneler van vorm. Zijn eerste kerken bouwde Alphons Boosten in samenwerking met Jos Ritzen. Naast de dorpskerk van Eygelshoven, laat vooral het revolutionaire ontwerp van de koepelkerk te Maastricht de breuk met de neostijlen en het eclecticisme goed zien. Beide kerken kwamen in 1920-1921 tot stand. Het moderne van de Maastrichtse koepelkerk is met name het zichtbaar gelaten gewapend beton, dat zou Jos. Cuypers bij zijn ongeveer gelijktijdig gebouwde koepelkerken nog niet hebben toegepast. Dit moderne materiaalgebruik leidde bijna automatisch tot het afstand nemen van de Byzantijnse stijl. Zover als Boosten en Ritzen waren gegaan met hun Koepelkerk, zouden collega’s als Jos. Cuypers en Jan Stuyt nooit zijn gegaan. Cuypers zou in het proces van vernieuwing kunnen worden gekarakteriseerd als een zoeker. Stuyt bleek een twijfelaar. Cuypers zocht naar nieuwe vormen met het behoud van oude, en Stuyt maakte sprongen heen en terug, van modern naar conservatief. Synthese tussen oud en modern; de typische Boosten-stijlWegens zijn progressieve opvattingen kreeg Boosten de acht daarop volgende jaren geen opdrachten meer voor kerkbouw. Ook in zijn verdere carrière bleef de koepelkerk hem achtervolgen als daad van revolutionair radicalisme (NOOT). Binnen de Bisschoppelijke Bouwcommissie werden de kerken van Boosten te duur bevonden doordat hij niet spaarzaam omging met bouwmaterialen en -vormen. Vanaf 1929 ontwikkelde Alphons Boosten een min of meer eigen stijl, waarin mij een synthese probeerde te bewerkstelligen tussen traditionele materialen en vormen en moderne. Daarbij werd hij beïnvloed door de moderne kerkbouw in het Duitse Rijnland en de Romaanse architectuur in het Maasdal. De kerken die Boosten ontwierp, zijn sterk aan elkaar verwant en zeer herkenbaar als werk van deze architect.Baksteen, plastische vormen, wijde rondbogen, vlakke muren, hoge vensters en grote roosvensters, kooromgangen, asymmetrische voorgevels en monumentale silhouetten met verschillende toren- en dakvormen hadden de voorkeur van Alphons Boosten. Ondanks de schilderachtige, expressieve silhouetten, stralen de kerken door harmonische verhoudingen en vlakke muren toch een zekere rust uit. Deze ontwikkelingslijn laat zich verklaren uit het feit dat hij opdrachten kreeg vanuit kleinere parochies, die geen overweldigende koepelkerk nodig hadden en konden financieren. Overigens werd wel vastgehouden aan de democratisering binnen de kerkbouw. De gelovigen waren verzekerd van een goed zicht op het altaar, want ook al maakt Boosten weer gebruik van het basilicale schema, de zijbeuken waren niet meer dan smalle, lage gangen. De kerkgangers zaten in het middenschip. De economische omstandigheden leenden zich ook niet voor grootse bouwwerken. De Koepelkerk in Maastricht werd gebouwd in jaren waarin het economisch voor de wind ging. Kort daarna volgden de crisisjaren. De noodzakelijke bezuinigingen dwongen Boosten te zoeken naar moderne oplossingen die niet op artistieke overwegingen gegrond waren en waardoor, volgens B. Reith in zijn ‘Honderd jaar kerkbouw in Nederland’, de kunstzinnigheid dan ook ernstig in het gedrang kwam. Zijn commentaar spreekt van ‘niet bewonderenswaardig’ en ‘zelfs niet altijd aanvaardbaar’. Met name de oplossingen die Boosten bedacht om de dure gewelven te vervangen, worden door Reith afgekeurd. Hij noemt ze doelmatig, maar niet bevorderlijk voor het esthetisch effect. Hij spreekt zelfs van ‘een kelderachtige overkluizing, die armelijk aandoet, fantasieloos, beklemmend als een solide barrière tussen hemel en aarde is’. Niet altijd maakte Boosten gebruik van eerlijke constructies. Steengaasgewelven moesten stenen gewelven suggereren, en daarom werd hij ook wel vergeleken met de waterstaatsingenieurs die in hun kerken schijngewelven maakten. Binnen zijn oeuvre zijn door economisch moeilijke tijden diverse kerktoren niet, of pas veel later uitgevoerd. Hier wordt dus het functionele begrip gesteld tegenover het esthetische. Maar dan gaat de vraag klemmen, die zeker van moderne zijde gesteld zal worden, of de begrippen schoonheid en functionele doelmatigheid elkaar niet zodanig dekken, dat ze niet tegenover elkaar te zetten zijn. Voor sommige modernen waren deze begrippen zelfs identiek. Als deugden van de kerken van Boosten noemt Reith hun in- en uitwendige soberheid, dat ze praktisch en stemmig zijn, en dat ze goed in het Limburgse landschap passen. Kenmerkend voor Boosten is ook de samenwerking die hij zocht met vooral Limburgse kunstenaars. Zijn peetoom Jean Boosten en echtgenote woonden in Hotel Suisse aan het Vrijthof te Maastricht, waar tal van kunstenaars en jonge intellectuelen elkaar ontmoetten. Alphons was ook lid van deze ‘Bende van Suisse’, evenals bijvoorbeeld Charles Eyck, die in diverse kerken altaarstukken en gewelfschilderingen verzorgde, en glazenier Henri Jonas, een goede vriend van Boosten. Er werd daarbij van te voren wel overlegd, maar de kunstenaars kregen wel de vrijheid om iets naar eigen inzicht te vervaardigen. Zijn artistieke gedrevenheid en persoonlijke en gevoelige vormentaal die duidelijk uitgaat boven de gebruiksfunctie, sluiten aan bij het expressionisme in de Duitse sacrale architectuur van het interbellum, met Dominikus Böhm, Otto Bartning en Rudolph Schwarz als belangrijkste exponenten. Ook de bij de kerken van Boosten betrokken kunstenaars werkten voornamelijk expressionistisch. Daarnaast kan een relatie worden gelegd tussen de kerken van Boosten en de door Holger Brulls centraal gestelde romaniserende fase in de Duitse kerkbouw van de jaren 1930. Vooral de vanuit Keulen opererende Dominkus Böhm, één van de door Brulls geanalyseerde architecten, genoot in Limburg bekendheid De positie van Boosten in Limburg was vergelijkbaar met die van Böhm in Duitsland: beide architecten hebben een belangrijke bijdrage geleverd om de kerkbouw aan te laten sluiten bij de moderne architectuur. Direct contact tussen Böhm en Boosten is nooit aangetoond, maar er zijn wel een aantal overeenkomsten tussen beide architecten vast te stellen. Zo vonden zij allebei hun inspiratie in het Romaans van Noord-West-Europa, terwijl zowel Boosten als Böhm zich bereid toonden tot experimenten in moderne vormen. Materialen als gewapend beton werden door beiden gebruikt, en het visuele effect van de bouwdelen was meer van belang dan de functionaliteit. Verder werden kerken van beide architecten zorgvuldig ingebed in het landschap, en in streekeigen materialen en vormen opgetrokken. Samengevat kan worden gesteld dat Böhm en Boosten streefden naar een synthese van kerkelijke traditie en moderne architectuur op basis van een persoonlijke vormentaal. De weelderige, romantische bouwstijl van Boosten werd in de pers meestal verklaard vanuit zijn zuidelijke aard. Boosten was de architectonische geestgenoot van de 'pure' Limburgse kunstenaars Nicolas, Eyck, Vos en Jonas, en vergeleken met zijn Noord-Nederlandse collega's was hij een gevoelsmens. Delftse School De kerken van Boosten zijn zeer rijk van vorm en zeker wat betreft de silhouetten. Ze hebben dan ook een zekere eigenzinnigheid die het werk van Boosten sterk onderscheidt van de ideeën van zijn voormalige docent prof. ir. M.J. Granpré Molière (1883-1972) en zijn aanhangers van de Delftse School. Deze stroming binnen de Nederlandse architectuur werd ontwikkeld op de Technische Hogeschool in Delft, en was een reactie op de Amsterdamse School, die als te decoratief werd gezien, en kwam onder andere voort uit de economische crisis in de twintiger jaren. Deze crisis leidde tot pessimisme wat meteen weerslag had op experimenten. Men was op zoek naar zekerheden en vond die voornamelijk in de plattelandsarchitectuur en de Oud-Hollandse bouwtraditie. Er werd gezocht naar een eeuwige waarheid in de architectuur. Voor de Delftse School lag schoonheid in eenvoud en een goed harmonie tussen massa, ruimte en lichtval. Kenmerkend voor deze traditionalistische stijl zijn het gebruik van baksteen en hellende daken. De Delftse School was rond 1945 dermate invloedrijk dat in de meeste door oorlogsgeweld getroffen gebieden, wederopbouw werd gepleegd in de stijl van de Delftse School. Deze machtspositie duurde zolang Granpré Molière hoogleraar was aan de TH te Delft. Receptie Pater Constantinus O.F.M. Cap. noemde Boosten in 1953 de grootste Nederlandse kerkarchitect van zijn tijd. Hij zei onder andere dat `ofschoon architect Boosten romantisch bouwde, was het geen bouwen in traditionalistische zin. Zijn werken getuigen nergens van een historische stijlnabootsing, maar verraden overal een originele scheppende geest'. Een ware christelijke kunstenaar, zo zag persoonlijke vriend en lid van de Bisschoppelijke Bouwcommissie Jean Adams architect Boosten. Volgens hem was Boosten erin geslaagd om, ondanks vele beperkingen die hij kreeg opgelegd, een kerk tot tempel en heiligdom te scheppen.Naast lof was er natuurlijk ook kritiek, vooral buiten Limburg. In zijn '100 jaar kerkbouw in Nederland', een verzameling essays uit de Katholieke Illustratie, zegt B.Reith in 1953 dat Boosten met zijn kerken resultaten had bereikt die niet in alle delen bewonderenswaardig, zelfs niet aanvaardbaar waren. Vooral was er kritiek op halfslachtig gebruik van moderne materialen, wat tot onesthetische oplossingen kon leiden.De groep rond Granpré Molière was niet erg lovend over het werk van Boosten. Zijn werk werd te individualistisch bevonden.De Bisschoppelijke Bouwcommissie had bij de verschillende bouwprojecten eveneens diverse aanmerkingen. De Bisschoppelijke Bouwcommissie Ieder ontwerp voor een kerkgebouw, of voor een inventarisstuk voor in een kerk werd eerst voorgelegd aan deze commissie. Deze organisatie had tot taak toezicht te houden op de esthetische en technische verzorging van de kerken, en het toetsen van ontwerpen op de doelmatigheid voor de liturgie. Groot belang hechtten zij aan constructief inzichtelijk bouwen met ‘waardige’ materialen. De commissie was streng en niet erg vooruitstrevend, en Boosten hield er, zoals uit de onderstaande drie voorbeelden zal blijken, niet dezelfde mening op na. De Koepelkerk te Maastricht, een revolutionair ontwerpIn de buurt van het station in Maastricht, ontwierp Boosten voor de Paters van het Heilig Hart, de wat later een van zijn opvallendste kerken zou blijken, de koepelkerk, gewijd aan het Heilig Hart. Een eerder, door architect M. Ramakers uit Sittard gemaakt ontwerp in neogotische stijl, was door de rector Luijten van de Paters terzijde geschoven. Daarvoor in de plaats wenste hij een ‘volkskerk’, een centraalbouw met koepel. Mogelijk werd de rector, met medewerking van Boosten, geïnspireerd door een ontwerp van Berlage uit 1915 voor het `Pantheon der Menschheid'. Rector Luijten vroeg het jonge architectenduo Boosten-Ritzen, respectievelijk 27 en 23 jaar oud, een ontwerp te maken. Zij hadden gelijktijdig met de Maastrichtse Koepelkerk, een dorpskerk in Eygelshoven in aanbouw. Gewend als men in Maastricht was aan traditionele bouwvormen, sloeg het ontwerp voor de Koepelkerk in als een bom. Het werd aldaar de eerste kerk in gewapend beton. De voordelen van dit materiaal waren de geringe kosten in uitvoering en onderhoud, de onbrandbaarheid en de sterkte en duurzaamheid. Het is een gebouw uit één stuk, als een hol rotsblok. Toch heeft de kerk door haar stoere eenvoud en indrukwekkende ruimtewerking de sfeer van een waardig godshuis. De centraalbouw met dubbele koepel, een binnen- en een buitenkoepel, zou worden geflankeerd door twee met zadeldaken bekroonde torens. Deze werden echter nooit uitgevoerd.
Provinciaal overste Buckx liet bij een toelichting blijken dat hij niet te spreken was over het ontwerp. Hij noemde de kerk van buiten de Moskee van Contantinopel. Ook binnen de Gemeentelijke Schoonheidscommissie was geen eenstemmigheid. Het ene lid prees de originaliteit, terwijl de ander er geen kerk in zag. Uiteindelijk kreeg het ontwerp het voordeel van de twijfel en werd de vergunning verleend.In ‘Het Gildeboek’ van 1921 werd het plan door de architecten uiteen gezet. Kort daarvoor waren zij lid geworden van het Sint-Bernulphusgilde. Zij omschreven deze stadskerk als ‘torenhoog en bonkig van karakter en met stoere kracht’. De koepel was een wens van de opdrachtgevers. ‘Voorpeuterige details en zich uitlevend decoratief’ was geen geld, en dit was bovendien in strijd met de tijdgeest. Volgens Boosten en Ritzen maakte de vorm van het terrein oriëntering onmogelijk.Van kerkelijke zijde was men ook niet laaiend enthousiast. In hetzelfde ‘Gildeboek’ leverde priester F.C. van Beukering, een bekend liturgist in die tijd, ongezouten commentaar: “Bij deze kerk is geheel gebroken met de goede traditie van de Roomsche kerkenbouw. Ze is geheel geïnspireerd op den moskeebouw; groote koepel met minarets. Dat ééne kruisje (op de koepel) heeft ons niet te overtuigen: geen Turksche moskee, maar een Roomsche kerk’. Een dergelijke overkoepeling achtte Van Beukering onnodig voor een Rooms-katholieke kerk, en de bewering van de architecten dat oriëntatie door het bouwterrein niet mogelijk zou zijn, trok hij ernstig in twijfel. De conservator van het Bisschoppelijk Museum in Haarlem opperde het jaar daarop dat de H.Hartkerk te Maastricht wellicht in strijd was met canon 1164 van het nieuwe Kerkelijk Wetboek (1917). Daarin wordt gesteld dat bij kerkenbouw de christelijke traditie het uitgangspunt moet zijn. De conservator vond ook de raamtraceringen van de gelijktijdig gebouwde kerk in Eygelshoven van overdreven eenvoud en zag er een overdreven vermijden van historische stijlen in. In een lange architectuurbeschouwing in ‘Opgang’ van 29 oktober 1921 verdedigde A. Franke het ontwerp. Dat de kerk gelijkenis vertoonde met een moskee was volgens Franke geen bezwaar daar de moskee afstamt van de Byzantijns-christelijke centraalbouw.Ondanks de landelijke steun, stond een groot deel van de Limburgse clerus niet positief tegenover het ontwerp van Boosten en Ritzen. De Bisschoppelijke Bouwcommissie daarentegen had enige kanttekeningen, maar niet genoeg bezwaren om het ontwerp af te keuren. De kerk maakte volgens de Commissie een gedrukte indruk, en er zou wat meer verticaliteit in de horizontale onderdelen doorgevoerd moeten worden.In de vakwereld werd het ontwerp echter wel goed ontvangen. De torens zijn nooit gebouwd wegens geldgebrek, en dus niet omdat deze gelijkenis zouden vertonen met minaretten. De vernieuwingsdrang van de architecten was dermate groot dat het tien jaar heeft geduurd voordat Boosten weer opdrachten kreeg vanuit de Limburgse geestelijkheid voor het bouwen van kerken. Heerlen-Heksenberg, St.-Gerardus-Majellakerk, typisch Boosten-ontwerp met nieuwighedenIn de jaren 1936-1937 bouwde Boosten in verband met de mijnbouwexpansie een kerk in Heerlen-Heksenberg. Hij nam de opdracht over van Jos. Wielders die onenigheid had gekregen met het kerkbestuur. Bouwpastoor G. Honée was een kunstzinnig ingesteld, en koos waarschijnlijk daarom voor Boosten. Gelijktijdig werkte hij ook aan de St.- Hubertuskerk te Groot-Genhout. Nadat Boosten eerst enkele voorlopige schetsen had gemaakt, werkte hij in de zomer van 1935 een ontwerp voor de Heksenberg uit, dat begroot werd op f 65.268,-. November 1935 maakte hij een maquette, die hij samen met de bouwpastoor presenteerde bij de Bisschoppelijke Bouwcommissie in Rolduc. Het ontwerp is gebaseerd op drie aparte delen: koor, schip en toren. Vanwege de plaats waar de kerk moest worden gebouwd, op een laag bruinkool, kregen de constructie en de fundering bijzondere aandacht. Het ontwerp was een typisch Boosten-plan, vol met nieuwigheden. Opvallend is het hoge, ronde koor met omgang waarin de sacristie werd ondergebracht, en een meer in zijn oeuvre voorkomend element, de westbouw. Het verhoogde ronde koor is het eerste voorbeeld in een zich evoluerende reeks kerken met een vaak door een omgang omgeven rond koor. Om deze heilige plaats te accentueren, worden deze later dikwijls bekroond met een naaldspits. Een tegenwerkende kracht had Boosten aan Pieter Everts, lid van de Bisschoppelijke Bouwcommissie van 1934 tot 1951. Hij kreeg de plannen voor Heksenberg en Groot-Genhout tegelijk onder ogen en gaf daar zijn commentaar op. Zo vond hij dat het torenvenster te laag begon, dit met het oog op inbraak, en was volgens hem het vlakke dakgedeelte aan de links aan de voorgevel van de westbouw een storend element. Everts kwam echter niet met alternatieven.. De opbouw van het koor vond hij: ’zeer weinig monumentaal en geforceerd en gezocht en op effect berekend, iets wat voor een ander gebouw wellicht kan worden toegelaten maar mij niet vereenigbaar lijkt met het karakter eener kerk’. Net als in Groot-Genhout vond hij ook de kerk op de Heksenberg te duur, maar omdat het hier een stadskerk betrof, vond hij enige allure wel op zijn plaats. Uiteindelijk werden beide plannen goedgekeurd, op voorwaarde dat er enige ingrijpende aanpassingen op de hierboven genoemde punten zou worden aangebracht. Toch rees er een probleem waardoor niet direct kon worden overgegaan tot de bouw van de kerk. Er waren niet voldoende financiële middelen en het bisdom hechtte in eerste instantie meer belang aan een bewaarschool dan aan een kerk. De kerk zou niet extreem duur worden. En de gemeente Heerlen stelde voor het verstrekken van Subsidie ook hoge esthetische eisen. Om kosten te sparen werd voorgesteld onderdelen van het plan te laten vervallen of uit te stellen. Boosten reageerde hierop per brief. De architect was bang dat de kerk zó symmetrisch zou worden dat deze uiteindelijk arm van vorm zou worden, en daardoor geen ‘bouwkunst’ meer zou mogen heten. Everts benadrukt in een antwoord op de brief van Boosten dat hij het ontwerp in grote lijnen goed vond, en er slechts onderdelen gewijzigd zouden moeten worden. Er werd aan veel van Everts bezwaren tegemoet gekomen. De aanbesteding van de St.-Gerardus-Majellakerk vond plaats op 14 november 1936, en gold voor de kerk mèt toren. Door de ondergrond, de kans op eventuele mijnschade, en om schadeclaims te voorkomen, werd Boosten van de zijde van de mijndirectie van de Oranje-Nassau-mijnen gedwongen een sterkere funderingsconstructie te maken dan hij zelf nodig achtte. Op sommige plaatsen gaat de fundering meer dan tien meter diep. 29 november ging de eerste spade de grond in, 18 april 1937 werd de eerste steen gelegd, met Kerstmis werd de kerk in gebruik genomen, en de consecratie volgde op 18 juli 1938.
In de daarop volgende jaren werd de kerk aangekleed door diverse Limburgse kunstenaars, zoals dat gebruikelijk was bij Boosten-kerken. Opvallend zijn vooral de absisschildering en kruiswegstaties van Charles Eyck en de preekstoel met opalinedecoratie door Joep Nicolas. Ook de ontwerpen voor kunstwerken werden aan de Bisschoppelijke Bouwcommissie voorgelegd, en ook tussen kunstenaars en de Commissie laaide discussies op over vernieuwingsdrang, maar dat voert binnen het bestek van dit essay te ver. Horst aan de Maas, St.-Lambertuskerk, toonbeeld van de Wederopbouw Behalve van architectuurhistorisch belang ook van betekenis voor de geschiedenis van de wederopbouw. Vooral in Noord- en Midden-Limburg zijn diverse kerken beschadigd en verwoest door oorlogshandelingen en zich terugtrekkende Duitse troepen die stelselmatig torens opbliezen. Zo ook in Horst. De plaatselijke deken Debije was vooruitstrevend, en liet de resten van de gotische hallenkerk en verwoeste toren opruimen. Een commissie bestaande uit onder anderen de deken en de burgemeester van Horst bezochten ongeveer dertig kerken van architecten die in de kerkbouw hun naam waar hadden gemaakt. Van Boosten werden de kerken van Dieteren, Kerensheide en Weert bezocht. Over de eerste twee was de deken lovend, maar hecht een negatief oordeel aan de Weertse kerk. Waarom de deken en zijn commissie voor Boosten kozen staat nergens vermeld. De ‘architectenkeuze-commissie’ stelde na toewijzing van de opdracht aan Boosten enige eisen. Zo was een goede ligging van het kerkgebouw van belang, moest het exterieur een monumentale aanblik krijgen en moest er rekening gehouden worden met de plaats van de kinderen in de kerk, een waardige ruimte voor de Maria-devotie en de verzameling oude heiligenbeelden die de kerk bezit. Dieteren en Kerensheide zouden om goede sfeer en vormgeving van het koor goed als voorbeeld kunnen dienen. In de eerste drie ontwerpen, allen uit 1948 komt dan ook de cilindrische toren boven het ronde koor voor. Deze ontwerpen zijn nooit aan de Bisschoppelijke Bouwcommissie voorgelegd, omdat zij voordien al van tafel waren geveegd. Mogelijk dat de oorzaak hiervan gelegen was in het feit dat in buurdorp Melderslo een dergelijke kerk verrezen was, en men dekanale kerk wilde onderscheiden van een gewone parochiekerk. Het vierde ontwerp is gedateerd 23 december 1948. in dit nieuwe plan is een atrium voor de kerk opgenomen. De kerk is opgevat als een hallenkerk met een vooruitgeschoven priesterkoor, geflankeerd door een kinderkapel en een zangkoor. Boven het zangkoor aan de noordzijde van het koor zou de toren moeten verrijzen. Achter dit ontwerp kon het kerkbestuur wel staan. De Bisschoppelijke Bouwcommissie beschouwde het atrium en het aparte sanctuarium onverantwoord, vond de kerk een zaal in plaats van een gewijde ruimte en kon zich niet vinden in platte daken en de plaats van de klokkentoren. Boosten ging met deze punten van kritiek aan de slag, en kwam met plan V, een compromis-plan waarbij de vormgeving traditioneler is. De deken hield echter vast aan het vierde ontwerp. Samen met de architect stelde hij dit plan bij en lichtte het toe aan de Bisschoppelijke Bouwcommissie. Het tweetal weet de commissie met hun repliek te overtuigen van het plan. De planontwikkeling van de kerk in Horst toont aan dat enerzijds de traditionalistische architectuuropvatting uitermate geschikt is voor het herstellen van verwoestingen binnen kleinschalige historische structuren, en passen de architectonische en stedenbouwkundige modellen goed in het naoorlogse streven naar een duidelijk geordende gemeenschapsvorm waar in de kerk nog centraal staat. Conclusie
In het behoudende katholieke Limburg had Alphons Boosten een belangrijke rol in de kerkbouw. Tegelijk met generatiegenoten als Peutz en Wielders en compagnon Jos Ritzen wilde hij vernieuwingen doorvoeren en de neostijlen achter zich laten.Zijn leermeesters Jos. Cuypers en Jan Stuyt hadden al pogingen gedaan, die hadden geleid tot een nog enigszins eclectische stijl. Door Boosten en zijn tijdgenoten werd het loslaten van het teruggrijpen op stijlen uit het verleden definitief verlaten. Vooral de eerste keken van de Maastrichtse architect, die hij in samenwerking met Jos Ritzen ontwierp, waren hun tijd ver vooruit. Misschien zelfs te ver op dat moment; de conservatieve clerus lijkt rond 1920 nog niet klaar te zijn geweest voor een betonnen koepelkerk. Gevolg was dat Boosten een decennium lang geen grote kerkelijke opdrachten kreeg. In de kringen van zijn vakgenoten werden Boostens moderne kerken echter wel geprezen.Als Boosten vanaf 1930 weer opdrachten voor kerkontwerpen krijgt, is er sprake van enig traditionalisme, maar met een moderne vormgeving en moderne materialen. Het is verleidelijk om Boosten onder de Delftse School te benoemen, maar hij zelf rekende zich niet tot deze groep, en Granpré Molière en zijn volgelingen vonden Boosten te individualistisch. Boostens werk is dan ook duidelijk te onderscheiden door typische kenmerken. Zo komt bijvoorbeeld het thema rond koor met daarop een cilindrische toren geregeld terug in zijn oeuvre, maar ook in de details onderscheid Boosten zich van anderen.Na de Tweede Wereldoorlog waren in zijn werkgebied, Limburg, diverse kerken beschadigd of verwoest, waardoor er voor hem nog enige topjaren volgden. Veel te jong overlijdt Boosten tijdens een operatie in 1951, waarna zijn medewerker J. Witteveen de kerken die nog op de tekentafel lagen, verder uitvoerde.Veel van Boostens kerken werden aangekleed en ingericht door zijn vrienden, de Limburgse beeldhouwers en glazeniers. Boosten voelde zich ook een kunstenaar. Met kritische ogen bekeek de Bisschoppelijke Bouwcommissie de ontwerpen van architecten en kunstenaars. Op die manier werd gepoogd te waken over de liturgische bruikbaarheid en de waardigheid van de kerkgebouwen en inventarisstukken. Veel kanttekeningen werden geplaatst bij de vooruitstrevende ontwerpen van Boostens tekentafel, maar dikwijls weten Boosten en zijn opdrachtgevers de commissie ervan te overtuigen om met de tijd mee te gaan. Hierdoor werden, soms met enige concessies, toch uitgevoerd. Bronvermelding Constantinus O.F.M. Cap, Pater, Kunst in dienst van de Kerk, Helmond, 1953 Dickhaut, M. en M. Beks, Hedendaagsche Limburgsche Kunst, Haags Gemeentemuseum 1937, Retrospectie & reconstructie 1999, Maastricht, 1999 Geest, Joosje van, Heerlen. Architectuur en stedenbouw 1850-1940, Zwolle, 2003 Hannema, D. e.a., Nederland bouwt in baksteen 1800-1940, Rotterdam, 1941 Klein, pastoor F., Vijftig jaar Parochiekerk St. Gerardus Majella Heksenberg, Heerlen, 1988 Meijel, L. van, ‘Aan de vergetelheid onttrokken. De kerken van Alphons Boosten, in het bijzonder de Sint-Lambertuskerk te Horst’, De Maasgouw, jrg. 1995 Mertens, P.A.M., L. Verpoest en N. Tummers, Jongere bouwkunst. Architectuur en stedenbouw van 1850 tot 1940 in Limburg, Zwolle, 2001 Mes, W.A.A., Maastrichts silhouet. De Koepelkerk, Maastricht, 1997 Molenaar, Nics, ‘Horst, de laatste kerk van Alphons Boosten’. Katholiek Bouwblad, jrg XX, nr. 25, 1953 Pouls, Jos H., Ware schoonheid of louter praal. De Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg in de twintigste eeuw, Maastricht, 2002 Reith, B., Honderd jaar kerkbouw in Nederland, Haarlem, 1953 Ritzen, Jos, ‘A.J.N. Boosten † 20 januari 1893- 2 januari 1951’, Bouwkundig weekblad, jrg. 69, nrs. 15 en 16 Schwenke, A. ‘Alphons Boosten 1873-1951’, Katholiek Bouwblad, jrg. XVIII, nr. 10 Term, Jac. Van en Jos Nelissen, Kerken in Maastricht, Maastricht, 1979 Timmers, J.J.M., ‘In memoriam Architect A.J.N. Boosten 1893-1951’, Het Gildeboek, jrg. XXXIII, deel I en II, 1951
|
|
Laatst aangepast ( maandag, 14 juni 2010 10:59 )
|
|
|
|